door Sarah Remmerts de Vries -
De welvaart van een streek is meestal goed af te lezen aan de kleding van haar inwoners. Hoe rijker de lokale bevolking, hoe meer mensen zich de laatste mode kunnen veroorloven. Niet voor niets zien we vrouwenkleding in Noord-Holland vanaf de zestiende eeuw steeds modieuzer worden. Spaanse opstaande kraagjes werden tot in Graft gedragen en Franse rijglijfjes waren van Landsmeer tot Schagen gemeengoed. Duik met ons in de garderobe van de zestiende eeuw, die toch vooral warm, stijf en zedig moest zijn.
De zestiende eeuw was een tijd van grote veranderingen. De middeleeuwse adel met haar kastelen moest zijn macht afstaan aan welgestelde burgers in steden. Het was de tijd van de Reformatie, waarin het protestantse geloof opkwam, en van de Opstand tegen Spanje, waarin ons land zich onafhankelijk verklaarde. Al deze buitengewone gebeurtenissen deden niets af aan de vooruitgang in Holland. Sterker nog, het gewest Holland, dat toen nog uit Noord- en Zuid-Holland bestond, werd alleen maar rijker en machtiger.
De heersende mode was op dat moment afkomstig van de Europese vorstenhoven. Hier pronkten de rijkste en machtigste inwoners van een land met hun bijzondere stoffen en kostbare sieraden. In ons land mocht dan geen koning of keizer aan de macht zijn, maar er was wel degelijk sprake van een hofcultuur. Die concentreerde zich in Den Haag, nadat de Staten-Generaal zich in 1585 van Brussel hiernaartoe verplaatsten. Als politiek machtscentrum van de Noordelijke Nederlanden werd Den Haag de modestad bij uitstek, waar trends zich van de elite naar de lagere klassen verspreidden.

Mode uit de hofstad
Die uitwisseling van het hof naar de stad, en van de stad naar de omliggende dorpen en het platteland, ging snel in Holland. Ons land was destijds een van de meest verstedelijkte gebieden van Europa. Niet alleen lagen stad en platteland erg dicht bij elkaar, er was ook veel onderling contact dankzij de goede verbindingen met de trekschuit. Regenten en welgestelde kooplieden in de steden pikten de trends uit Den Haag dus vliegensvlug op. Op straat flaneerden ze in hun meest modieuze kleding rond en in hun stadspaleizen hielden ze er vorstelijke huishoudens op na.
Via de stadsbewoners kwamen de trends weer terecht op het platteland, zij het met wat vertraging. Plattelandsbewoners liepen in hun kleding vaak een paar decennia achter op hun landgenoten in de stad, waar het culturele leven rijker was. Over het algemeen gold: hoe rijker families waren, hoe meer hun kleding leek op dat van de hogere klassen. Toch waren er ook streekgebonden verschillen. Zo zouden veel kustplaatsen in de loop der tijd hun eigen streekdracht ontwikkelen. Iedereen probeerde zich te kleden volgens de ongeschreven regels van de eigen stand en lokale cultuur.

Rokken en rijglijfjes
Schilderijen en prenten uit de zestiende eeuw tonen ons wat die regels precies waren en hoe vrouwen ermee omgingen. Een mooi voorbeeld is een serie kostuumpaneeltjes met vrouwen in streekdracht, die ergens tussen 1550 en 1572 gemaakt is. De 24 op hout geschilderde portretten beelden vrouwen af uit verschillende plaatsen in Noord-Holland, zoals Benningbroek, Edam, Heiloo, Landsmeer en Schagen. Ook zijn er twee portretten bij van plaatsen buiten de provincie: Harderwijk (Gelderland) en Stavoren (Friesland).
Hoewel er op de portretjes veel streekgebonden verschillen te ontdekken zijn, is het basiskostuum veelal hetzelfde. De vrouwen dragen een lange rok, eventueel met een schort eroverheen, en daarboven een rijglijfje met een vetersluiting. Ook zijn steeds dezelfde kleuren zwart, rood, bruin, grijs en wit te zien. Soms is de rok zwart met een wit schort, soms is hij rood met een zwart schort. Bij de meeste vrouwen zal hij niet helemaal tot de grond zijn gekomen, want dat was onhandig bij het werken. Alleen vrouwen uit de hogere klassen droegen voetlange rokken, soms zelfs met een sleep.

Warme laagjes
Het strak ingesnoerde rijglijfje is een typisch zestiende-eeuws modeverschijnsel, dat mogelijk afkomstig is van de Franse koningin Maria van Anjou (1404-1463). Door de taille smaller te maken, lijken de heupen breder en wordt het vrouwenfiguur geaccentueerd. Waar de hogere standen het geregen lijfje als onderkleding droegen, bleven de lagere standen het tot aan de achttiende eeuw als bovenkleding dragen. Als bovenlaag was het lijfje meestal gemaakt van wol, versterkt met canvas, vilt of karton. Later zou walvisbalein populair worden, maar dat was in de zestiende eeuw nog niet op grote schaal verkrijgbaar.
Soms zaten er mouwen aan het rijglijfje genaaid en soms werden er losse mouwen bij gedragen. De trend van losse mouwen was mogelijk uit Italië overgewaaid. Onder het lijfje waren de vrouwen niet bloot. Lijfje en mouwen gingen altijd over een onderhemd heen, dat eeuwenlang voor vrouwen de eerste laag kleding was. En was het winter, dan werden er vaak nog meer laagjes gedragen. De wollen rijglijfjes die daarboven gingen, zouden tot in de negentiende eeuw onderdeel uitmaken van de streekdracht van Hindeloopen en Schokland, en zelfs nog langer van de Marker dracht.

Muts maakt de vrouw
Maar met het rijglijfje was de outfit nog niet ‘af’. De meeste vrouwen op de portretten dragen boven hun rijglijfje nog een zwart mouwloos kledingstuk: een collerette of kletje. Dit korte jakje bedekte de borst, rug en schouders en beschermde zo tegen de kou. Ook maakte het de kleding nét wat zediger dan alleen een halsdoek. Boven de collerettes steken hier en daar hoge witte kraagjes uit, zoals bij de ‘Graster Vrou’ (Vrouw uit Graft). Deze waren in de mode geraakt door de hooggesloten kleding die in Spanje gedragen werd. Misschien is het niet heel verwonderlijk dat juist deze vrouw dit modieuze kraagje draagt: met de schaar in haar hand zou ze best eens een naaister geweest kunnen zijn.
De kers op de taart was de hoofdbedekking. Passende hoofdbedekking maakte een vrouw netjes gekleed en beschermde het haar tegen zon en kou, maar ook tegen luizen en andere viezigheid. De meeste vrouwen vlochten de haren in en staken het op met een lint of band. Daaroverheen ging dan een linnen ondermuts, waarop andere hoofdbedekkingen gedragen werden. Veelgebruikt was de templet of timpelet, die in ronde vorm over het hoofd gedragen werd, evenals de in vorm gestreken witte hoofddoek en het witte kapje dat omhoog gehouden werd door oorijzers. De variatie op de Noord-Hollandse portretten laat zien dat de keuze voor de muts zeker geen uitgemaakte zaak was.
Bronnen:
Teunissen, M. (2020). Beleef het verleden. Een blik op vrouwenkleding in Holland van de 16de tot en met de 19de eeuw. Eigen uitgave.
Informatie van het Rijksmuseum Amsterdam en de Bayerische Staatsgemäldesammlungen.
Dit artikel verscheen eerder in het Nederlands op Oneindig Noord-Holland.

Sarah Remmerts de Vries is publiekshistoricus en redactrice bij Oneindig Noord-Holland. Ze heeft brede ervaring binnen de erfgoedsector en heeft opdrachten uitgevoerd voor uiteenlopende musea en erfgoedinstellingen in Nederland.
- ENGLISH BELOW -
The prosperity of a region is often reflected in the clothing of its inhabitants. The wealthier the local population, the more people can afford the latest fashions. This is why we see women's clothing in North Holland becoming increasingly fashionable from the sixteenth century onwards. Spanish standing collars were worn as far as Graft, and French laced bodices were common from Landsmeer to Schagen. Let's dive into the wardrobe of the sixteenth century, which had to be primarily warm, stiff, and modest.
The sixteenth century was a time of great change. The medieval nobility with its castles had to relinquish its power to wealthy citizens in the cities. It was the time of the Reformation, when Protestantism emerged, and the time of the Dutch Revolt against Spain, when the Netherlands declared its independence. All these extraordinary events did not hinder progress in Holland. In fact, the region of Holland, which then still consisted of North and South Holland, became wealthier and more powerful.
The prevailing fashion at that time came from the European royal courts. Here, the wealthiest and most powerful people in a country showcased their special fabrics and precious jewelry. While there was no king or emperor in our country, a court culture did exist. This centered in The Hague after the States General moved from Brussels to The Hague in 1585. As the political center of the northern Netherlands, The Hague became the fashion city par excellence, where trends spread from the elite to the lower classes.

Fashion from de hofstad
The exchange of fashion from the court to the city, and from the city to the surrounding villages and countryside, happened quickly in Holland. At that time, our country was one of the most urbanized areas in Europe. Not only were city and countryside very close to each other, but there was also a lot of interaction due to the good connections by barge. Regents and wealthy merchants in the cities quickly adopted trends from The Hague. On the streets, they strutted around in their most fashionable clothes, and in their city palaces, they maintained royal households.
Through the city dwellers, the trends eventually reached the countryside, albeit with some delay. Rural inhabitants often lagged behind their urban counterparts by a few decades in their clothing, as cultural life was richer in the cities. In general, the wealthier the families, the more their clothing resembled that of the higher classes. However, regional differences also existed. Over time, many coastal towns developed their own regional dress. Everyone tried to dress according to the unwritten rules of their own social class and local culture.

Skirts and Laced Bodices
Paintings and engravings from the sixteenth century show us exactly what those rules were and how women adhered to them. A good example is a series of costume panels with women in regional dress, made somewhere between 1550 and 1572. The 24 portraits painted on wood depict women from different places in North Holland, such as Benningbroek, Edam, Heiloo, Landsmeer, and Schagen. There are also two portraits of places outside the province: Harderwijk (Gelderland) and Stavoren (Friesland).
Although there are many regional differences visible in the portraits, the basic costume is often the same. The women wear long skirts, sometimes with an apron over them, and a laced bodice with a lace-up front. The same colors—black, red, brown, gray, and white—are often visible. Sometimes the skirt is black with a white apron, other times it’s red with a black apron. Most of the women’s skirts likely did not reach the ground, as it would have been inconvenient for work. Only women from the higher classes wore floor-length skirts, sometimes even with a train.

Warm Layers
The tightly cinched laced bodice is a typical fashion feature of the sixteenth century, possibly originating from Queen Maria of Anjou (1404–1463) of France. By making the waist smaller, the hips appeared wider, and the female figure was accentuated. While the higher classes wore the laced bodice as underwear, the lower classes continued to wear it as outerwear until the eighteenth century. As outerwear, the bodice was usually made of wool, reinforced with canvas, felt, or cardboard. Later, whalebone became popular, but it was not widely available in the sixteenth century.
Sometimes sleeves were sewn onto the bodice, and sometimes detachable sleeves were worn. The trend of detachable sleeves may have been influenced by Italy. Underneath the bodice, women were not exposed. The bodice and sleeves always went over an undergarment, which had been the first layer of clothing for women for centuries. And in winter, even more layers were often worn. The woolen laced bodices worn on top would remain part of the regional dress of Hindeloopen and Schokland until the nineteenth century, and even longer for the Marker costume.

The Hat Makes the Woman
But the outfit was not complete without the laced bodice. Most of the women in the portraits wear a black sleeveless garment over their bodice: a collerette or kletje. This short jacket covered the chest, back, and shoulders, providing warmth and making the outfit just a bit more modest than a simple neckerchief. Above the collerettes, high white collars can be seen protruding in some cases, like the 'Graster Vrou' (Woman from Graft). These had become fashionable due to the high-necked clothing worn in Spain. Perhaps it's not surprising that this particular woman is wearing this fashionable collar: with the scissors in her hand, she might very well have been a seamstress.
The finishing touch was the head covering. Proper headwear made a woman look neat and protected her hair from the sun and cold, but also from lice and other dirt. Most women braided their hair and pinned it up with a ribbon or band. Over this, they wore a linen undercap, on which other head coverings were worn. The most commonly used was the "templet" or "timpelet," which was worn in a round shape over the head, as well as the starched white headscarf and the white cap held up by ear irons. The variety in the North-Holland portraits shows that the choice of headwear was certainly not straightforward.
Sources:
Teunissen, M. (2020). Beleef het verleden. Een blik op vrouwenkleding in Holland van de 16de tot en met de 19de eeuw. Eigen uitgave.
Information from the Rijksmuseum Amsterdam and the Bayerische Staatsgemäldesammlungen.
This article was originally published in Dutch on Oneindig Noord-Holland.

Sarah Remmerts de Vries is a public historian and editor at Oneindig Noord-Holland. She has extensive experience within the heritage sector and has carried out assignments for various museums and heritage institutions in the Netherlands.
Comments