Als klein meisje kon Suze Zijlstra urenlang luisteren naar de verhalen van haar grootmoeder. Over het land waar zij was geboren hier heel ver van vandaan. Waar palmbomen stonden, waar het altijd lekker warm was en waar echte aapjes met blote kontjes vrij spel hadden. Jaren later besloot Zijlstra de verhalen van haar oma eens op te nemen met een taperecorder. En als volwassen historica ondernam zij eindelijk de reis naar diens moederland om te kijken of het er daadwerkelijk zo geweldig was als ze zei. Maar ook om te achterhalen waar zij zelf vandaan kwam. Via de lokale archieven was ze in staat meer duidelijkheid te krijgen over haar familiegeschiedenis. Tegelijkertijd kwam er één wel heel belangrijk historisch narratief naar voren: de verschuivende grens tussen ‘erbij horen’ en ‘er níet bij horen’, met de bijkomende gevolgen voor historische zichtbaarheid.
Het Indonesische verleden en gendergeschiedenis
De Voormoeders is voor schrijfster en historica Suze Zijlstra een diep persoonlijk project. Het is haar poging om haar stamboom zo duidelijk mogelijk in beeld te brengen. Maar haar onderneming is ook zoveel meer dan dat. En daar was Zijlstra zich vanaf het begin af aan van bewust. De historica is via haar moeder van Indische afkomst. Dus door haar stamboom in kaart te brengen werpt ze enerzijds licht op de onderbelichte geschiedenis van Indonesië - en dan voor de verandering eens niet vanuit de ogen van de overheersende VOC, maar vanuit het perspectief van de Indonesiërs die in steeds grotere mate onder het gezag kwamen te staan van Nederlanders.
Anderzijds maakt Zijlstra ook zaak voor gendergeschiedenis. Want hoe vreemd is het dat we het altijd over onze voorvaders hebben, maar nooit over onze voormoeders? Ze maakt de bewuste keuze om haar geschiedenis zo ver mogelijk te ontrafelen via de vrouwen uit haar familie. Zoals het een historica betaamt, presenteert Zijlstra haar onderzoeksresultaten op objectieve wijze. Maar die conclusies tonen wel tragische feiten over vrouwen uit het verleden. Geschiedenis en vrouwen hebben in de regel al een ongelukkige relatie met elkaar. Zijlstra’s familiegeschiedenis laat eens te meer zien dat die nog een stuk ongelukkiger is voor inheemse vrouwen uit de gebieden die door Westerse machten gekoloniseerd zijn geweest.
De vrouwen uit Zijlstra’s Indische familie trouwden regelmatig met Nederlandse mannen. Die waren naar de Indonesische archipel getrokken om te werken voor de VOC. De vrouwen uit Nederland maakten vrijwel nooit de overtocht. Dit werd zelfs actief ontmoedigd. Zij zouden met hun tere gestel namelijk niet tegen het tropische klimaat kunnen. En zo ontstonden er relaties tussen Nederlandse jongens en Indonesische meisjes.
Hoewel het boek voornamelijk over Zijlstra’s voormoeders gaat, vertelt ze terecht ook over haar voorvaders. Zonder de vergelijkingen tussen de mannen en de vrouwen zouden Zijlstra’s bevindingen niet half zo interessant zijn geweest. Zo bemerkt de lezer dat de feiten over de levens van de voorvaders beter bekend zijn. Hun gegevens werden nauwgezet bijgehouden door de VOC in hun registers. Maar van een aantal van Zijlstra’s voormoeders, in het bijzonder de vroegst bekenden, is niet veel bekend. Soms niet eens hun namen. Hun gegevens werden namelijk, in tegenstelling tot die van mannen, nauwelijks bijgehouden door de VOC beambten. Als inheemse vrouwen ‘hoorden ze er niet bij’. Ze waren niet interessant genoeg, want ze waren niet Nederlands, christelijk, wit of werkachtig voor de VOC. En zo zijn veel details over hun levens voor de geschiedenis verloren gegaan.
Voor Zijlstra en de lezer wordt er in het boek nog een andere geschiedenis pijnlijk duidelijk. Naarmate de macht van de VOC sterker werd, werd het voor de gemengde families van haar beambten voordeliger om de sporen van hun Indische wortels te verloochenen. Totdat de Japanners hun intrede deden. Tijdens hun heerschappij in de Tweede Wereldoorlog was het juist weer van levensbelang om aan te kunnen tonen hoe Aziatisch je was. Deze realiteit waarin de familie van Zijlstra, en met hen vele andere Indonesiërs, eeuwenlang gedwongen waren om een specifieke kant van hun achtergrond te kiezen om te kunnen overleven, is ongetwijfeld voor veel lezers onbekend. Beide feiten zijn even hartverscheurend. Het is daarom te hopen dat Zijlstra’s narratief wordt meegenomen in de opkomende aandacht voor de Indonesische geschiedenis.
Receptenboekjes
Zijlstra geeft toch reden om optimistisch te zijn. De Indische recepten van haar voormoeders zjn een belangrijke rode draad in de stamboom, zeker in de laatste 200 jaar. Ze lieten receptenboeken achter, die Zijlstra heeft ingekeken en waarvan ze de recepten heeft uitgeprobeerd. Aan de lezer geeft ze niet alleen de resultaten van haar bak- en kookpogingen mee. Maar ook de herinnering dat er op ieders zolder hoogstwaarschijnlijk nog meer kook- en dagboeken van vele voormoeders liggen. Hoogstwaarschijnlijk zijn vele andere voormoeders, net als die van Zijlstra, ondergerepresenteerd in de offciële archieven en registers. Maar door hun materiële nalatenschap kunnen we over hen wellicht toch meer te weten komen. Net als Zijlstra hoop ik vurig dat de vrouwelijke lezeressen van Voormoeders ook eens een kijkje gaan nemen. Ik durf zelfs te zeggen dat we allebei hopen de verhalen van hún voormoeders in de toekomst in wat voor vorm dat ook ergens tegen te komen.
Comments